-
1 schrikken
I 〈onovergankelijk werkwoord; sterk〉1 [door schrik bevangen worden] be shocked/scared/frightened♦voorbeelden:1 ze is een beetje geschrokken • she had a bit of a fright/shockik schrik me kapot/dood • I'm scared stiff/to deathwakker schrikken • wake with a startiemand laten schrikken • scare/frighten someonedaar schrik je wel even van • it gives you something of a shockhij schrok ervan • it frightened himik schrik niet gauw, maar … • I don't scare easily, but …zij schrok zichtbaar • she gave a visible startvan iets schrikken • be frightened by somethingiemand aan het schrikken maken • give someone a fright, scare someonehet is om je dood te schrikken • it's enough to frighten the life/the (living) daylights out of youschrok je? • did I give you a fright/scare you?II 〈onovergankelijk werkwoord; zwak〉♦voorbeelden:III 〈overgankelijk werkwoord; zwak〉 -
2 schrikken
♦voorbeelden:1 ik schrik me een ongeluk! • j'ai eu une de ces peurs!het is om je dood te schrikken • c'est terriblement effrayantik schrok me kapot, dood • j'ai eu une peur bleuewakker schrikken • se réveiller en sursautiemand laten schrikken • faire peur à qn.hij is erg geschrokken • il a eu très peurvan iets schrikken • avoir peur de qc.iemand aan het schrikken maken • faire peur à qn. -
3 van iets schrikken
van iets schrikkenavoir peur de qc. -
4 van iets schrikken
van iets schrikkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > van iets schrikken
-
5 om van te schrikken
гл.общ. страшный -
6 start
Oktober 1992, overeenkomst getekend door de V.S. en vroegere Sovjet Unie waarin beide landen overeenkomen de productie van nucleaire bewapening te reducerenSTART (Strategic Arms Reduction Treaty)start1[ sta:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 start♦voorbeelden:wake up with a start • wakker schrikkenget off to a good/bad start • goed/slecht beginnenmake a start on • beginnen metmake an early start • vroeg vertrekkenmake a fresh/new start • opnieuw beginnenat the start • in het beginfrom the (very) start • vanaf het (allereerste) begingive someone a start (in life) • iemand op gang/op weg helpenstart on/over • voorsprong op————————start21 beginnen ⇒ starten, beginnen te lopen/werken4 〈 benaming voor〉 (plotseling) bewegen ⇒ losspringen 〈 van hout〉; aanslaan 〈 van motor〉; te voorschijn springen♦voorbeelden:start at • beginnen bij/metstart at • (op)schrikken van4 start for the door • richting deur gaan/lopentears started to their eyes • de tranen sprongen hen in de ogenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (doen) beginnen ⇒ in beweging zetten, aan de gang brengen/helpen; aanzetten, starten 〈 motor〉; opwerpen 〈 vraag〉; aanrichten; aansteken 〈 vuur〉; op touw zetten; stichten, opzetten 〈zaak e.d.〉; naar voren/te berde brengen, aansnijden 〈 onderwerp〉♦voorbeelden:¶ start something • moeilijkheden maken/zoeken -
7 effrayer
-
8 effarer
effarer [effaaree]1 ontstellen ⇒ doen schrikken, van zijn stuk brengen1 ontsteld raken ⇒ schrikken, van zijn stuk gebracht worden -
9 start at
-
10 scare
n. angst--------v. bang maken; doen schrikkenscare1[ skeə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (redeloze) schrik ⇒ vrees, paniek(stemming)♦voorbeelden:————————scare21 angstaanjagend ⇒ paniek-, paniek(zaaiend)♦voorbeelden:————————scare3〈 informeel〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:scared of • bang voorscared out of one's wits • buiten zichzelf van schrik, doodsbang→ scare up scare up/ -
11 schrecken
-
12 hart
♦voorbeelden:in hart en nieren • dans l'âmevan ganser harte • de tout coeuraan een gebroken hart lijden • avoir le coeur briséhij heeft een goed hart • il a bon coeuriemand een goed hart toedragen • vouloir du bien à qn.het Heilig Hart • le Sacré-Coeureen klein hartje hebben • avoir le coeur tendreiemand een kwaad hart toedragen • être mal disposé envers qn.hij draagt die zaak een warm hart toe • cette affaire lui tient à coeureen zwak hart hebben • avoir le coeur faibleiemands hart breken • briser le coeur de qn.mijn hart draaide om in mijn lijf • 〈 schrikken〉 mon sang n'a fait qu'un tour; 〈 walgen〉 cela me soulevait le coeurhet hart op de juiste plaats dragen, hebben • avoir le coeur bien placé〈 figuurlijk〉 zijn hart aan iets geven • s'engager avec coeur dans qc.heb het hart eens! • ose un peu!het hart op de tong hebben • avoir le coeur sur les lèvreshart voor een zaak hebben • prendre une affaire à coeurik hield mijn hart vast • je frémissais à cette penséemet kloppend hart • le coeur battanthet hart klopte hem in de keel • le coeur lui battait dans la gorgezijn hart luchten (bij iemand) • ouvrir son coeur (à qn.)je kunt je hart ophalen • vous pouvez vous en donner à coeur joiez'n hart uit z'n lijf spugen • rendre tripes et boyauxiemand een hart onder de riem steken • remonter le moral à qn.bij iemand zijn hart uitstorten • ouvrir son âme à qn.zijn hart aan iemand verloren hebben • s'être épris de qn.zijn hart aan iets verpanden • se livrer corps et âme à qc.het hart zonk hem in de schoenen • le coeur lui manquahet aan het hart hebben • souffrir du coeur〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 laat het niet aan je hart komen! • ne t'en fais pas!iemand aan het hart drukken • presser qn. contre son coeurdat gaat hem aan het hart • cela le toucheiemand na aan het hart liggen • être cher à qn.dat ligt mij het naast aan het hart • c'est ce qui me tient le plus à coeurin mijn hart • dans mon for intérieuriemand in zijn hart gesloten hebben • porter qn. dans son coeuriets met hart en ziel doen • faire qc. de tout son coeurzich met hart en ziel aan iets wijden • se donner corps et âme à qc.dat is een man naar mijn hart • c'est un homme selon mon coeur〈 figuurlijk〉 iemand op het hart trappen • blesser qn.iets op zijn hart hebben • avoir qc. sur le coeuriemand iets op het hart drukken, binden • recommander (vivement) qc. à qn.iets niet over zijn hart kunnen verkrijgen • ne pouvoir se résoudre à qc.iets ter harte nemen • prendre qc. à coeurdat gaat mij zeer ter harte • cela me tient fort à coeurdat is mij uit het hart gegrepen • voilà qui est parlervan zijn hart geen moordkuil maken • dire ce qu'on a sur le coeurdat moet mij toch van het hart • je ne peux m'empêcher de le direvan harte gefeliciteerd! • félicitations!hart voor het werk hebben • avoir du coeur à l'ouvrage〈 spreekwoord〉 waar het hart vol van is, loopt de mond van over • la bouche parle de l'abondance du coeur→ link=oog oog -
13 blue
adj. blauw; verdrietig (slang)--------n. blauw--------v. blauw kleuren; geld verspillenblue1[ bloe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 blauw5 lid/kleur van een conservatieve politieke partij ⇒ 〈 Brits-Engels〉 Tory, conservatief6 〈 Brits-Engels〉student(e) die universiteit vertegenwoordigt in sportwedstrijden tussen Oxford en Cambridge♦voorbeelden:3 into the blue • naar/in het onbekende, in de ruimteout of the blue • plotseling, als een donderslag bij heldere hemel¶ get/win one's blue • gekozen worden als vertegenwoordiger (van Oxford of Cambridge) in sportwedstrijden————————blue2〈bijvoeglijk naamwoord; bluer; blueness〉2 gedeprimeerd ⇒ triest, somber♦voorbeelden:blue blooded • van adellijke afkomstblue cheese • schimmelkaasblue-collar workers • handarbeidersblue helmet • blauwhelmblue with cold • blauw van de kouthings are looking blue • de zaken staan er slecht voor4 blue film/movie • pornofilm, seksfilmwait till one is blue in the face • wachten tot je een ons weegtonce in a blue moon • (hoogst) zelden, zelden of nooitcry/scream/shout blue murder • moord en brand schreeuwen————————blue3〈 werkwoord〉1 blauw kleuren/maken -
14 skin
n. huid; schil; korst; waterbuidel (van leer)--------v. (af)stropen, villen, pellen; ontvellen, schaven (knie, etc.)skin1[ skin] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 schil ⇒ vlies, bast♦voorbeelden:next to the skin • op de huid〈 informeel〉 be no skin of someone's nose • iemand niet aangaan, iemand niet interesserenescape by the skin of one's teeth • op het nippertje ontsnappenjump out of one's skin • zich dood schrikkensave one's skin • er heelhuids afkomenunder the skin • in wezen————————skin2〈werkwoord; skinned〉♦voorbeelden: -
15 shock
n. schok; opschudding; electrische schok; bos; bos (haar)--------v. schok geven; aanstoot geven; schokken; een schok geven (electriciteit; hokken (schoven graan)shock1[ sjok]♦voorbeelden:1 schok ⇒ schrik, (onaangename) verrassing♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————shock21 schokken ⇒ choqueren, laten schrikken♦voorbeelden: -
16 stampede
n. stampede, massaal op hol slaan van vee; wanordelijke aftocht--------v. plotseling (doen) schrikken of vluchtenstampede1[ stæmpie:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————stampede2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 don't be stampeded into selling all your shares • besluit niet overhaastig al je aandelen te verkopen -
17 naar
naar12 [ziek] ill♦voorbeelden:naar doen tegen iemand • be nasty/horrible to someoneer naar aan toe zijn • be in a bad wayzich naar schrikken • be startled (half) to death————————naar2〈 voorzetsel〉1 [in de richting van] to ⇒ for2 [volgens het voorbeeld van] from3 [overeenkomstig] (according) to4 [wat betreft, afgaande op] from ⇒ by♦voorbeelden:de trein naar Parijs • the train to/for Parisze is naar school • she's at schoolnaar de weg vragen • ask the wayop zoek naar • in search ofhij kwam naar haar toe • he came up to hernaar iemand vragen • ask for/after someonenaar voren/achteren/boven/beneden • forwards, back(wards), up(wards)/ 〈 trap〉up(stairs), down(wards)/ 〈 trap〉 down(stairs)3 het evangelie naar Johannes • the Gospel according to St. Johndaar is hij de man niet naar • that's not like/that's unlike himruiken/smaken naar • smell/taste of————————naar3〈 voegwoord〉1 as♦voorbeelden:1 naar verluidt • as is rumoured, according to rumournaar men zegt • word has it (that), it is said (that)naar men hoopt • it is hoped -
18 страшный
adjgener. vervaarlijkheid, angstaanjagend, angstig, bang, bar (холод), benauwd, erg, geducht, ijselijk, affreus, afgrijselijk, afgrijslijk, angstwekkend, gevreesd, griezelig, grimmig, huiveringwekkend, ijzig, ijzingwekkend, luguber, om van te schrikken, ontzettend, schrikbarend, schrikkelijk, schrikwekkend, schromelijk, verschrikkelijk, vervaarlijk, vreeslijk, vreselijk -
19 electrify
v. elektrificeren[ illektriffaj] 〈electrified; zelfstandig naamwoord: electrification〉1 elektriseren ⇒ onder spanning/stroom zetten♦voorbeelden: -
20 rigid
adj. hard, stijf; streng; onbuigbaar[ ridzjid] 〈zelfstandig naamwoord: rigidity〉1 onbuigzaam ⇒ stijf, stug, strak♦voorbeelden:he was rigid with fear • hij was verstijfd van angst
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Germanic strong verb — In the Germanic languages, a strong verb is one which marks its past tense by means of ablaut. In English, these are verbs like sing, sang, sung. The term strong verb is a translation of German starkes Verb , which was coined by the linguist… … Wikipedia
Verbes irreguliers neerlandais — Verbes irréguliers néerlandais Infinif OVT Participe passé Traduction Bakken Bakte Gebakken Cuire Barsten Barstte Gebarsten Éclater Bederven Bedorf Bedorven Corrompre Bedriegen Bedroog … Wikipédia en Français
Verbes irréguliers néerlandais — Infinif OVT Participe passé Traduction Bakken Bakte Gebakken Cuire Barsten Barstte Gebarsten Éclater Bederven Bedorf Bedorven Corrompre Bedriegen Bedroog Bedrogen … Wikipédia en Français